Author profile picture

Een ingenieur op zoek naar oplossingen voor de grote uitdagingen van deze tijd, doet er goed aan om niet met zijn rug naar het verleden te staan. Niet zelden blijken de oplossingen van de ene tijd namelijk uit te groeien tot de problemen van het volgende tijdperk, weet Erik van der Vleuten. Omgekeerd biedt een ingenieursbril voor de historicus een heel nieuwe blik op de geschiedenis. Vrijdag 21 april sprak de hoogleraar Geschiedenis van de Techniek zijn intreerede uit.

Interview: Tom Jeltes, Cursor

Erik van der Vleuten staat op en loopt naar de kaart van Europa aan de wand van zijn kantoor. In 2006 was er een grote Europese stroomstoring, vertelt hij. “Die begon hier in Noord-Duitsland, en vijftien seconden later gingen de lichten uit in Italië en Spanje. En even later zelfs in Marokko en Tunesië.” In het Verenigd Koninkrijk en Zweden hadden ze echter geen problemen. Die landen zijn namelijk alleen met gelijkstroomkabels verbonden met het Europese elektriciteitsnet – in tegenstelling tot de hoogspanningsverbindingen naar Turkije en Noord-Afrika.

“De tl-buis boven ons hoofd knippert ‘in tune’ met de verlichting in Turkije”, benadrukt de techniekhistoricus. Hoewel het lidmaatschap van de EU voor dat land op dit moment verder weg lijkt dan ooit, maakt het in technologisch opzicht al volledig deel uit van Europa, bedoelt hij maar te zeggen. Het is een voorbeeld van ‘verborgen integratie’ van landen binnen en rond Europa; een technologische verbondenheid die niet één op één wordt weerspiegeld in de formele politieke banden. “Het is heel interessant om te zien welke rol die hidden integration zal gaan spelen in de Brexit.”

“Het spoor bleek een sleuteltechnologie in de oorlogsvoering”Erik van der Vleuten, TU/e

De geschiedenis herschrijven
Van der Vleuten is na Harry Lintsen en Johan Schot de derde die de TU/e-leerstoel Geschiedenis van de Techniek bekleedt. Volgens hem heeft onze universiteit zich in de afgelopen decennia ontwikkeld tot een mondiaal kenniscentrum voor techniekgeschiedenis. “We hebben hier niet alleen onze eigen Stichting Historie der Techniek, maar sinds vorig jaar is ook het secretariaat van de internationale Society for the History of Technology hier gevestigd.”

Na de oprichting van de Stichting Historie der Techniek, in 1988, lag de focus eerst op het schrijven van een techniekgeschiedenis van Nederland, vertelt Van der Vleuten. “Vervolgens hebben we ons de afgelopen vijftien jaar gericht op de Europese integratie. Die geschiedenis hebben we als het ware herschreven vanuit het gezichtspunt van de techniek, met een paar honderd wetenschappers uit heel Europa. Daaruit blijkt dat die integratie veel dieper gaat dan valt af te leiden uit de politieke geschiedenis. De EU claimt allerlei successen, vaak onterecht. Op veel beleidsterreinen, zoals transport en energie, zijn het juist experts geweest, ingenieurs met name, die de technische integratie hebben bewerkstelligd. Al in 1910 lag er bijvoorbeeld een aaneengesloten spoorwegnet van West-Europa tot aan de Stille Oceaan, dwars door Siberië.”

Techniek als oorlogstuig

Dat transportnet werd aan het begin van de twintigste eeuw gezien als een garantie voor vrede en voorspoed. Het verschafte toegang tot nieuwe afzetmarkten en door de onderlinge handel zouden politici zich wel twee keer bedenken voordat ze een oorlog begonnen, zo was de veronderstelling. Een gruwelijke misrekening: luttele jaren later brak de Eerste Wereldoorlog uit. “Het spoor bleek een sleuteltechnologie in de oorlogsvoering, omdat er eindeloze hoeveelheden manschappen, proviand en wapentuig naar de loopgraven mee konden worden gebracht.” Het laat zien dat technologie die is ontwikkeld met de beste bedoelingen, uiteindelijk een negatieve impact kan hebben. Soms is dat zelfs debet aan de uitvinders zelf. “Fritz Haber, die het proces bedacht waarmee je kunstmest kunt maken, gebruikte zijn kennis tijdens de Eerste Wereldoorlog om gifgas te ontwikkelen voor chemische oorlogsvoering. Hij experimenteerde daar gewoon mee aan het front.”

In het pas verschenen boek ‘Engineering the Future, Understanding the Past’, dat Van der Vleuten schreef samen met hoogleraar Ruth Oldenziel en universitair docent Mila Davids, en dat de basis vormt voor het USE-basisvak voor eerstejaarsstudenten dat eind april weer van start gaat, staat nog een treffend voorbeeld van hoe de politieke en technologische geschiedenis elk hun eigen loop nemen. In 1956, middenin de Koude Oorlog, kwamen Sovjetwetenschappers – onder leiding van partijleider Chroetsjev himself – naar het Engelse Harwell om daar te praten over samenwerking om kernfusie als energiebron mogelijk te maken. Dit leidde tot het wederzijds vrijgeven van wetenschappelijke kennis over dit onderwerp.

“Je ziet andere dingen als je niet alleen naar de schreeuwende politici kijkt”

Eveneens tijdens de Koude Oorlog, vertelt Van der Vleuten, kwam de gasleiding tot stand die tot de dag van vandaag Russisch aardgas naar West-Europa vervoert. “Zo zie je dat de technische ontwikkelingen soms recht tegen de politieke dynamiek ingaan. Dat vond de NAVO niet leuk, maar de Sovjets bleken heel betrouwbare leveranciers.” Het toont aan dat de techniekgeschiedenis zijn eigen verhaal vertelt over het verleden. “Je ziet andere dingen als je niet alleen naar de schreeuwende politici kijkt.”

De vraag is nu hoe we van dat verleden kunnen leren bij het oplossen van actuele vraagstukken, zoals de klimaatcrisis, de overgang naar duurzame energie, het beteugelen van de zorgkosten, de problemen rond internetveiligheid en het hanteren van vluchtelingenstromen. Het zijn grand challenges die als zodanig ook expliciet zijn benoemd door de mondiale ingenieursverenigingen.

Volgens Van der Vleuten ligt de uitdaging voor een deel in het integreren van de technische en sociale benadering van ‘engineering’. “Je ziet dat het beleid na de Tweede Wereldoorlog heel technocratisch was georganiseerd; de plannen werden gemaakt door experts. Dat werkte tijdens de wederopbouw heel goed, maar in de jaren zestig ontstond weerstand tegen die benadering: de bevolking eiste meer inspraak.” In reactie hierop kwam in de jaren zeventig het participatiemodel in zwang, waarbij met name de belanghebbenden, via de politiek, de agenda bepaalden. “Daar komt men nu van terug, zowel bij de overheid als in het bedrijfsleven. Het zoeken is nu naar de optimale mengvorm tussen technocratie en participatie.”

De techniekhistoricus is er in ieder geval van overtuigd dat het denken in systemen – typisch voor ingenieurs – onontbeerlijk is om de bovengenoemde veelomvattende vraagstukken aan te pakken. “Ingenieurs moeten gewoon doorwerken aan oplossingen; als het moet onafhankelijk van de politiek. De ingenieurswetenschap moet enerzijds niet losgezongen raken van maatschappelijke vraagstukken, maar anderzijds zeker ook niet blind de politieke waan van de dag volgen. Daarin moeten we de juiste balans vinden.”